Een kamer met niets
dan geluidloze beelden
de oude vrouw zwijgt
een onuitgesproken vraag
blijft liggen op haar lippen
de zwaarte van last
is aanwezig, meer niet
blijft staan op de laatste tik
van de stilgevallen klok
dan hoort zij muziek en voelt
hoe zij danst, haar lichaam soepel, licht,
overmoedig van jeugd
zij draagt haar wijde robe
schitterend als duizend sterren
en altijd zal zij blijven dansen
zolang zij de muziek kan horen
als het meisje vraagt of zij nog thee wil drinken
kijkt zij op maar heeft geen antwoord
buiten zwaait de lege schommel
heen en weer door de wind
het kind kijkt er naar en luistert
naar de roepende moeder
met dovemansoren
vrijdag 16 december 2016
zondag 13 november 2016
Voor Sylvia
In de ochtend zie ik
wat in de avond
verviel
in nieuw licht
ik lijst het in, dit
beeld
om het bij mij te
houden
te kunnen blijven
zien
maar het verandert
naarmate de dag
vordert
het licht vervaagt
in de middag bevrijd
ik het beeld
uit de krappe
omheining
Als de avond valt
wacht ik op een
terugkeer
tot de ochtend het
mij brengt
vrijdag 21 oktober 2016
Met andere ogen
Elk jaar verblijven ik, Samuel met vrouw Lisa en dochter Sara een aantal dagen in Londen waar wij rond Kersttijd in ons eigen vertrouwde Joodse eethuis waar het altijd druk is, een hapje eten. We hadden niet gereserveerd, dus toen wij met hongerige magen het etablissement binnenliepen, kwam ons een bediende met verontschuldigende blik tegemoet, die vertelde dat hij ons helaas geen plaats aan kon bieden. Een ander, voor ons geschikt, restaurant zoeken zou op deze eerste Kerstdag een onmogelijke opgave zijn.
En zo kwamen wij, als Joods gezin met een lege maag, die de lichte tegenzin verdoezelde, terecht bij het ernaast gelegen 'Shiskebab', een Arabisch restaurant.
Wij werden begroet door een in Europese stijl geklede jongeman, die ons een tafel aanbood vlak naast een Arabisch echtpaar met een dochtertje, die de mooiste ogen bezat die ik ooit had gezien. Eén van de bedrijvige obers, die overigens wel gekleed waren in origineel Arabische stijl, liep op hun tafel toe en bood met een breed gebaar het kleine meisje een schaal met de kleurigste vruchten aan. De beeldschone dreumes bekeek de schaal met ongeïnteresseerde blik. Vervolgens richtte ze zich naar haar moeder en fluisterde wat in haar oor. De moeder sprak het kind op vermanende toon toe. De Drosteflikken-ogen vulden zich met een meer van tranen. De vader, die al die tijd schijnbaar niet aanwezig was en half slapend de maaltijd bijwoonde, werd plotseling actief. Hij richtte een serie, voor ons onverstaanbare, woorden tot zijn vrouw, die op haar beurt in onvervalst Arabisch hem van repliek diende. Het klonk ruzieachtig. Hun gezichten stonden strak van woede. Het hele tafereel was blijkbaar alleen voor ons interessant, daar niemand van de overige aanwezigen er ook maar de minste aandacht aan schonk.
Voor mij was het ronduit verbijsterend, de manier waarop beide ouders -schijnbaar- hun opvoedkundige mening aan elkaar verkondigden. Maar het kon evengoed een uiting zijn van een strijd die zijn wortels had in verschil van afkomst van beide echtelieden. Ondertussen was het meisje van tafel opgestaan en trachtte zich op de schoot van haar vader te nestelen. De woordenstrijd ging onverminderd door, terwijl het meisje nadat ze haar "zit" gevonden had, met de duim in de mond in slaap viel.
Ook aan Lisa was een en ander niet ongemerkt voorbijgegaan. Ik maakte dat op uit de verbaasde, nieuwsgierige blikken naar het kijvende echtpaar en de vertederende blikken naar het onweerstaanbare kind. Dochter Sara hield er zo haar eigen gedachten op na, die ze na een tijdje ook uitte: "Waarom zouden ze ruzie hebben, papa?" Maar papa wist het niet, eigenlijk wist papa helemaal niets meer. Opeens kwam alles me zeer onwerkelijk voor. Was het de vrij pittige wijn, die maakte dat alles anders leek, of de vragen, die in me opborrelden vanaf het moment dat wij het restaurant betraden en ik het echtpaar met het kind in het vizier kreeg? Was de man misschien Joods? De vrouw was ontegenzeglijk wel Arabisch. Mijn gemoedsstemming liet toe dat wat mij betreft vanaf dat moment alles mogelijk was. Van een inval door een van vergeldingsdrang bezeten vijand tot aan het wakker worden in mijn bed na een vermoeiende droom.
Wat was er met me aan de hand? Gewoon een sentimentele Kerststemming? Want ook ik als Jood in een voornamelijk Christelijke omgeving ben ontvankelijker geworden voor de speciale gemoedstoestand die hoort bij deze tijd van het jaar. Of kwamen mijn latent aanwezige schuldgevoelens -vanwege de ongemakkelijke motivering om hier te eten- toch nog hun venijnige koppen opsteken? Ik kwam er niet uit. Het was of alles een betekenis kreeg, met een diepere symboliek, die mij in verwarring bracht. Was het voorbestemd dat ik als Jood uitgerekend met Kerstmis in een Arabisch restaurant terecht moest komen? Ik zocht om me heen en in mijzelf naar iets wat me het gevoel gaf dat alles goed was zoals het was.
Er kwam nog een late gast binnen, het was een jonge man. Hij keek even om zich heen en verdween toen richting toilet achter een rood gordijn. Even later nog een gast, weer een man, wat ouder dan de eerste, en ook hij verdween achter het rode fluwelen gordijn. De onrust die ik al voelde, werd vermengd met vage angstgevoelens. Maar waar was ik bang voor? Ik voelde me niet veilig meer. De hele omgeving begon op mijn zenuwen te werken. Overal zag ik opeens verdachte personen die het op zijn minst op ons leven hadden voorzien. Zelfs het kleine meisje, dat eerst zo fascinerend leek, kreeg iets bedreigends voor me. Het kind was wakker geworden en had zich van de schoot van haar vader laten glijden tot onder de tafel, waar ze zachtjes een Arabisch kinderliedje begon te zingen. De echtelijke twist was intussen geluwd.
Het volgende moment werd alles duister voor mijn ogen. Blijkbaar ook voor de andere aanwezigen, want ik hoorde vage kreten, geschreeuw, heen en weer lopen, en ik voelde dat mijn paniek een hoogtepunt bereikte. Ik hoorde mijn dochter zeggen, "waarom gaat het licht niet gewoon aan?" Voor haar was alles doodsimpel. Het licht was uit, dus moest het weer aan.
Toch nam deze simpele vraag iets van de paniek weg, die ik met moeite onder controle wist te houden. Ik kreeg vluchtneigingen, en begon te lopen, zoekend langs de tafels, onwillekeurig mensen aanrakend, opzoek naar licht in mijn duisternis. Ineens voelde ik een klein warm lichaampje, dat zich stevig tegen me aandrukte. Het volgende moment verschenen er hier en daar lichtjes op de tafels, kaarslicht. Ik staarde verbijsterd naar het kleine Arabische meisje dat naar mij omhoog keek. Haar zwarte ogen waren zo dood als poppen-ogen.
Het incident had een ongelofelijke uitwerking op me. Mijn bevangen geest had spoken gezien. Ik meende dat alles door visuele waarneming te beredeneren was, maar wat ik zag was bedreigend voor me geweest, vanaf het moment dat ik Shiskebab had betreden. Het onbevangen meisje met haar prachtige ogen had dat gevoel alleen maar versterkt. Intuïtief voelde ik dat zij iets bezat wat ik miste, innerlijke overgave, vertrouwen, niet geremd door visuele waarneming.
"Wat zielig hè, dat meisje is blind" hoorde ik mijn dochter zeggen. Ik keek haar aan en mijn hart stroomde over van vreugde.
Dit verhaal is ingezonden voor de verhalenwedstrijd van STEM met als thema DUISTER. Ik publiceer het nu hier omdat mijn bijdrage niet is geselecteerd voor de bundel met de vijftien beste ingezonden verhalen.
Wij werden begroet door een in Europese stijl geklede jongeman, die ons een tafel aanbood vlak naast een Arabisch echtpaar met een dochtertje, die de mooiste ogen bezat die ik ooit had gezien. Eén van de bedrijvige obers, die overigens wel gekleed waren in origineel Arabische stijl, liep op hun tafel toe en bood met een breed gebaar het kleine meisje een schaal met de kleurigste vruchten aan. De beeldschone dreumes bekeek de schaal met ongeïnteresseerde blik. Vervolgens richtte ze zich naar haar moeder en fluisterde wat in haar oor. De moeder sprak het kind op vermanende toon toe. De Drosteflikken-ogen vulden zich met een meer van tranen. De vader, die al die tijd schijnbaar niet aanwezig was en half slapend de maaltijd bijwoonde, werd plotseling actief. Hij richtte een serie, voor ons onverstaanbare, woorden tot zijn vrouw, die op haar beurt in onvervalst Arabisch hem van repliek diende. Het klonk ruzieachtig. Hun gezichten stonden strak van woede. Het hele tafereel was blijkbaar alleen voor ons interessant, daar niemand van de overige aanwezigen er ook maar de minste aandacht aan schonk.
Voor mij was het ronduit verbijsterend, de manier waarop beide ouders -schijnbaar- hun opvoedkundige mening aan elkaar verkondigden. Maar het kon evengoed een uiting zijn van een strijd die zijn wortels had in verschil van afkomst van beide echtelieden. Ondertussen was het meisje van tafel opgestaan en trachtte zich op de schoot van haar vader te nestelen. De woordenstrijd ging onverminderd door, terwijl het meisje nadat ze haar "zit" gevonden had, met de duim in de mond in slaap viel.
Ook aan Lisa was een en ander niet ongemerkt voorbijgegaan. Ik maakte dat op uit de verbaasde, nieuwsgierige blikken naar het kijvende echtpaar en de vertederende blikken naar het onweerstaanbare kind. Dochter Sara hield er zo haar eigen gedachten op na, die ze na een tijdje ook uitte: "Waarom zouden ze ruzie hebben, papa?" Maar papa wist het niet, eigenlijk wist papa helemaal niets meer. Opeens kwam alles me zeer onwerkelijk voor. Was het de vrij pittige wijn, die maakte dat alles anders leek, of de vragen, die in me opborrelden vanaf het moment dat wij het restaurant betraden en ik het echtpaar met het kind in het vizier kreeg? Was de man misschien Joods? De vrouw was ontegenzeglijk wel Arabisch. Mijn gemoedsstemming liet toe dat wat mij betreft vanaf dat moment alles mogelijk was. Van een inval door een van vergeldingsdrang bezeten vijand tot aan het wakker worden in mijn bed na een vermoeiende droom.
Wat was er met me aan de hand? Gewoon een sentimentele Kerststemming? Want ook ik als Jood in een voornamelijk Christelijke omgeving ben ontvankelijker geworden voor de speciale gemoedstoestand die hoort bij deze tijd van het jaar. Of kwamen mijn latent aanwezige schuldgevoelens -vanwege de ongemakkelijke motivering om hier te eten- toch nog hun venijnige koppen opsteken? Ik kwam er niet uit. Het was of alles een betekenis kreeg, met een diepere symboliek, die mij in verwarring bracht. Was het voorbestemd dat ik als Jood uitgerekend met Kerstmis in een Arabisch restaurant terecht moest komen? Ik zocht om me heen en in mijzelf naar iets wat me het gevoel gaf dat alles goed was zoals het was.
Er kwam nog een late gast binnen, het was een jonge man. Hij keek even om zich heen en verdween toen richting toilet achter een rood gordijn. Even later nog een gast, weer een man, wat ouder dan de eerste, en ook hij verdween achter het rode fluwelen gordijn. De onrust die ik al voelde, werd vermengd met vage angstgevoelens. Maar waar was ik bang voor? Ik voelde me niet veilig meer. De hele omgeving begon op mijn zenuwen te werken. Overal zag ik opeens verdachte personen die het op zijn minst op ons leven hadden voorzien. Zelfs het kleine meisje, dat eerst zo fascinerend leek, kreeg iets bedreigends voor me. Het kind was wakker geworden en had zich van de schoot van haar vader laten glijden tot onder de tafel, waar ze zachtjes een Arabisch kinderliedje begon te zingen. De echtelijke twist was intussen geluwd.
Het volgende moment werd alles duister voor mijn ogen. Blijkbaar ook voor de andere aanwezigen, want ik hoorde vage kreten, geschreeuw, heen en weer lopen, en ik voelde dat mijn paniek een hoogtepunt bereikte. Ik hoorde mijn dochter zeggen, "waarom gaat het licht niet gewoon aan?" Voor haar was alles doodsimpel. Het licht was uit, dus moest het weer aan.
Toch nam deze simpele vraag iets van de paniek weg, die ik met moeite onder controle wist te houden. Ik kreeg vluchtneigingen, en begon te lopen, zoekend langs de tafels, onwillekeurig mensen aanrakend, opzoek naar licht in mijn duisternis. Ineens voelde ik een klein warm lichaampje, dat zich stevig tegen me aandrukte. Het volgende moment verschenen er hier en daar lichtjes op de tafels, kaarslicht. Ik staarde verbijsterd naar het kleine Arabische meisje dat naar mij omhoog keek. Haar zwarte ogen waren zo dood als poppen-ogen.
Het incident had een ongelofelijke uitwerking op me. Mijn bevangen geest had spoken gezien. Ik meende dat alles door visuele waarneming te beredeneren was, maar wat ik zag was bedreigend voor me geweest, vanaf het moment dat ik Shiskebab had betreden. Het onbevangen meisje met haar prachtige ogen had dat gevoel alleen maar versterkt. Intuïtief voelde ik dat zij iets bezat wat ik miste, innerlijke overgave, vertrouwen, niet geremd door visuele waarneming.
"Wat zielig hè, dat meisje is blind" hoorde ik mijn dochter zeggen. Ik keek haar aan en mijn hart stroomde over van vreugde.
Dit verhaal is ingezonden voor de verhalenwedstrijd van STEM met als thema DUISTER. Ik publiceer het nu hier omdat mijn bijdrage niet is geselecteerd voor de bundel met de vijftien beste ingezonden verhalen.
Abonneren op:
Posts (Atom)