Het was omstreeks 1955. Ik zat in de derde klas van de Lagere School. We kregen les in aardrijkskunde. De onderwijzer had voor het schoolbord een grote kaart van Nederland gehangen.
Met een aanwijsstok met een rubberen punt tikte hij op de kaart en wees ons waar onze woonplaats, Nijmegen, gesitueerd lag. We leerden hoe Nijmegen vlak aan de grens van Duitsland ligt, het land ten oosten van ons land. Ten zuiden de landen België en Luxemburg, en ten westen de Noordzee, die, als je deze zee overstak leidde naar Engeland.
Zo ook in latere lessen over Europa en de hele wereld.
De onderwijzer gaf met de aanwijsstok de lijnen van de grenzen tussen de landen aan. Langzaam gleed de stok over de duidelijk gemarkeerde dik aangezette grenslijnen. Hij maakte dan steevast de lollig bedoelde opmerking dat Engeland, of Groot Brittannië zoals we later leerden, zijn grenzen van de zee had gekregen.
Soms nodigde hij een kind uit om met de stok zijn voorbeeld te volgen. Ook ik mocht een keer grenzen van verschillende landen aangeven. Het viel mij op dat sommige grenzen parallel liepen met rivieren, dus een natuurlijk grens vormden.
Maar ook dat grenzen soms dwars door gebergten gingen, of andere natuurgebieden. Dat het landschap niet altijd veranderde als je een ander land bezocht.
Aan het eind van de les mochten we vragen stellen. Niet vaak stelde ik een vraag. Dat kwam niet omdat ik geen vragen had, maar mijn verlegenheid, en de angst voor het misschien stellen van een domme vraag hielden mij tegen.
Maar nu stak ik mijn vinger op, en de onderwijzer knikte naar me. En terwijl ik mij bewust was van alle ogen die op mij gericht waren, vroeg ik: Wie bepaalt eigenlijk hoe de grens tussen de landen moet lopen? En waarom zijn er grenzen gemaakt?
De onderwijzer zuchtte, voor hij zijn antwoord probeerde te formuleren. Dat is haast een filosofische vraag Marijke, zei hij. Ik wist niet wat een filosofische vraag was, maar wel dat de vraag iets teweeg had gebracht bij hem. Dat stelde me enigszins gerust over het niveau van mijn vraag.
Hij vertelde dat het ontstaan van grenzen een lange geschiedenis had, waar je vele boeken over zou moeten raadplegen om daar antwoord op te krijgen. Dat het te ver zou voeren om in een les te behandelen. Maar ook zei hij dat hij het niet wist, er eigenlijk geen antwoord op had. Dat het voor hem ook een vraag was.
Een filosofische vraag dan.